Kennisbank

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering verbetert niet alleen de structuur van het wetboek, maar brengt ook enkele fundamentele veranderingen aan in terminologie en systematiek. In dit artikel worden enkele belangrijke terminologische veranderingen besproken, waaronder de schrapping van de term voorbereidend onderzoek en de vervanging van de termen bijzondere opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen.

Begrip ‘voorbereidend onderzoek’ wordt geschrapt

De term opsporingsonderzoek wordt ook in het huidige Wetboek van Strafvordering gebruikt, maar naast deze term wordt in de wet ook de term voorbereidend onderzoek gehanteerd. De term stamt uit een tijd waarin het strafonderzoek voornamelijk door de rechter werd uitgevoerd. Men sprak toen van een ‘vooronderzoek’ door de rechter-commissaris en een ‘eindonderzoek’ op de zitting.

In die tijd speelde de politie slechts een bescheiden rol. Die situatie is inmiddels compleet veranderd: het zwaartepunt ligt nu bij het opsporingsonderzoek door de politie, terwijl de rechter-commissaris meer een toezichthoudende rol heeft gekregen. In het nieuwe wetboek is daarom gekozen om alleen de term opsporingsonderzoek te hanteren en het begrip voorbereidend onderzoek als wettelijke term volledig te schrappen.

Geen onderscheid tussen opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen

Het huidige wetboek onderscheidt opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen, maar in de praktijk blijkt dit onderscheid weinig helder en systeemtechnisch niet goed houdbaar. Al in 2001 concludeerden onderzoekers Baaijens-van Geloven en Simmelink in het onderzoeksproject Strafvordering 2001 dat dit onderscheid ‘weinig helder en begripssystematisch niet te hanteren’ was. Deze bevinding heeft mede geleid tot de keuze om in het nieuwe wetboek te werken met de overkoepelende term ‘bevoegdheden’, wat beter aansluit bij de praktijk.

Vier argumenten voor de nieuwe terminologie

  1. Er zijn opsporingsbevoegdheden die in het wetboek niet als dwangmiddel zijn aangemerkt, maar die wel tegen de wil van verdachten of derden kunnen worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan het vorderen van gegevens bij derden. Dit wordt in het huidige wetboek als (bijzondere) opsporingsbevoegdheid beschouwd, maar in de praktijk betekent dit dat een derde wordt verplicht om informatie te verstrekken, waardoor het kenmerken heeft van een dwangmiddel.
  2. Zowel opsporingsbevoegdheden als dwangmiddelen maken inbreuk op rechten en vrijheden van burgers. Dit is dus geen exclusief kenmerk van een dwangmiddel.
  3. Daarnaast hebben beide als doel het onderzoeken van strafbare feiten en het verzamelen van bewijs, dus ook qua doel onderscheiden ze zich niet wezenlijk van elkaar
  4. De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan het onderscheid tussen opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen.

Het nieuwe wetboek kiest daarom voor de overkoepelende term ‘bevoegdheden’ die weer kan worden onderscheiden in heimelijke bevoegdheden en openlijke bevoegdheden.

Heimelijke bevoegdheden en openlijke bevoegdheden

Binnen de nieuwe systematiek wordt onderscheid gemaakt tussen heimelijke bevoegdheden en openlijk uit te oefenen bevoegdheden.

Heimelijke bevoegdheden worden uitgeoefend zonder dat de betrokkene hier vooraf van op de hoogte is (de betrokkene ontvangt pas later een mededeling). Deze bevoegdheden maken een verregaande inbreuk op de privacy en zijn in het nieuwe wetboek samengebracht in Hoofdstuk 8. Het gaat bijvoorbeeld om stelselmatige observatie, het vastleggen van communicatie, het stelselmatig inwinnen van informatie en infiltratie.

Voor andere bevoegdheden geldt dat zij in beginsel openlijk worden uitgeoefend. Dit betekent dat de betrokkene in principe op de hoogte is van de toepassing van de bevoegdheid en dat er geen intentie is om deze heimelijk toe te passen.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Inbeslagneming van voorwerpen
  • Onderzoek aan het lichaam
  • Onderzoek aan vervoermiddelen

Let op! Voor sommige bevoegdheden geldt dat zij in beginsel openlijk worden uitgeoefend, maar onder bepaalde voorwaarden toch heimelijk kunnen worden toegepast. Dit geldt bijvoorbeeld voor bevoegdheden met betrekking tot het lichaam en bevoegdheden met betrekking tot voorwerpen en gegevens. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Kortstondige observatie of het maken van foto’s in de openbare ruimte (artikel 2.1.9)
  • DNA-onderzoek aan celmateriaal van een verdachte dat buiten zijn medeweten is verkregen (artikel 2.6.17, vijfde en zesde lid)
  • Het uitstellen van de kennisgeving van een inbeslagneming (artikel 2.7.5)

Vervolg: definities van veelvoorkomende begrippen

Naast de begrippen die we in dit artikel hebben besproken, bevat het nieuwe wetboek een aparte verzameling algemene definities die gelden voor het gehele strafproces. Deze begrippen zijn opgenomen in Hoofdstuk 1 van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. In een volgende blog gaan we dieper in op deze veelvoorkomende begrippen, zoals de definities van digitale-gegevensdrager, aanbieder van een communicatiedienst en andere kernbegrippen uit het nieuwe wetboek.

Dit artikel is gebaseerd op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

 

Lees meer

Het huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926 en heeft in de loop der jaren talloze wijzigingen ondergaan. Het gevolg? Een ingewikkeld en onoverzichtelijk wetboek, dat moeilijk te begrijpen is voor zowel burgers als professionals.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering, dat op 1 april 2029 in werking treedt, brengt hierin verandering. In dit artikel bespreken we de belangrijkste wijzigingen in het opsporingsonderzoek, zoals vastgelegd in Boek 2 van het nieuwe wetboek. In volgende blogs gaan we dieper in op specifieke aspecten van de opsporingsfase, waaronder heimelijke bevoegdheden, digitale opsporing en de veranderde rol van de rechter-commissaris.

Waarom het opsporingsonderzoek moest worden herzien

De regering erkent al lange tijd de noodzaak om het opsporingsonderzoek te herzien. Door de vele wetswijzigingen is de huidige regeling onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk geworden, terwijl delen ervan niet meer van deze tijd zijn. Ook ontbreekt er een duidelijk kader voor de regels die gelden bij het opsporingsonderzoek.

Een voorbeeld dat dit probleem goed illustreert: In het huidige wetboek komt artikel 126zu vóór artikel 126aa. Deze onlogische nummering laat zien hoe de structuur door alle wetswijzigingen is verbrokkeld. Dit maakt het voor iedereen onnodig lastig om de juiste wettelijke bepalingen te vinden en toe te passen.

Naast het verbeteren van de structuur, vereenvoudigt de herziening bepaalde procedures en vermindert het de administratieve lasten. Dit geldt vooral voor de regels rond heimelijke bevoegdheden en het vorderen van gegevens van derden.

Behoud van belangrijke uitgangspunten

Ondanks alle veranderingen blijven de basisprincipes van het opsporingsonderzoek overeind:

  1. Het opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd door opsporingsambtenaren onder leiding van de officier van justitie.
  2. De verhouding tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris blijft in hoofdlijnen dezelfde, zoals eerder vastgelegd in de Wet versterking positie rechter-commissaris.
  3. Het opsporingsonderzoek vormt de basis voor zowel de vervolgingsbeslissing als het onderzoek op de terechtzitting.

De rol van de rechter-commissaris wordt wel sterker binnen wat “de beweging naar voren” wordt genoemd. Deze beweging naar voren houdt in dat het opsporingsonderzoek zoveel mogelijk wordt afgerond vóórdat de zaak op zitting komt. Dit voorkomt vertragingen tijdens de zitting, verkort de doorlooptijden en zorgt voor een efficiënter strafproces.

Binnenkort verschijnt een blog die dieper ingaat op deze ontwikkeling en de veranderende rol van de rechter-commissaris.

Regels voor het gebruik van bevoegdheden

Voor de wettelijke regels rond bevoegdheden in het opsporingsonderzoek blijft het uitgangspunt gelden: hoe ingrijpender een bevoegdheid is, hoe strenger de voorwaarden zijn waaronder deze mag worden toegepast. Belangrijke voorwaarden zijn onder meer:

  • Het soort strafbaar feit waarvan iemand wordt verdacht (bij zwaardere misdrijven zijn ingrijpendere bevoegdheden toegestaan)
  • Wie de bevoegdheid mag toepassen (welke autoriteit)

Bij verschillende bevoegdheden spelen ook andere factoren een rol, zoals:

  • Of er sprake is van heterdaad
  • Of er spoed is (“dringende noodzaak”)
  • Of de bevoegdheid wordt toegepast tegen iemand die geen verdachte is

In het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn de voorwaarden voor sommige bevoegdheden verzwaard of juist verlicht op basis van een zorgvuldige afweging van wat passend en noodzakelijk is. Dit geldt vooral voor bevoegdheden rond het verzamelen van gegevens, die door technologische ontwikkelingen en veranderende opvattingen over privacy opnieuw zijn bekeken.

Minder administratieve verplichtingen

Een concrete verbetering is de vereenvoudiging van de formele eisen voor bevelen, vorderingen en machtigingen. Waar het huidige wetboek vaak schriftelijke vastlegging vereist, biedt het nieuwe wetboek meer flexibiliteit.

In veel gevallen kan de officier van justitie volstaan met een mondeling bevel, in plaats van het nu verplichte schriftelijke bevel voordat een bevoegdheid mag worden gebruikt. De opsporingshandeling zelf wordt nog steeds vastgelegd in een proces-verbaal, maar de voorbereidende administratieve last wordt aanzienlijk verminderd.

Voorbeeld uit de praktijk: Volgens de huidige regels moet voor het opvragen van verkeersgegevens bij een telecomprovider een apart verzoek worden ingediend, naast het bevel om communicatie af te tappen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is dit samengevoegd tot één bevel, wat de procedure vereenvoudigt.

Deze vereenvoudiging van administratieve eisen zal naar verwachting veel tijd besparen voor zowel opsporingsambtenaren als officieren van justitie, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke verslaglegging van het opsporingsproces.

Vastleggen van algemene beginselen

Een belangrijke vernieuwing is dat algemene principes die gelden voor het opsporingsonderzoek nu expliciet in de wet zijn opgenomen. Tot nu toe waren deze beginselen grotendeels ongeschreven. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn deze beginselen gecodificeerd. Het gaat om principes zoals:

  • Proportionaliteit (de inzet van een bevoegdheid moet in verhouding staan tot het doel)
  • Subsidiariteit (er is geen lichter middel beschikbaar om hetzelfde doel te bereiken)
  • Doelbinding (gegevens mogen alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld)
  • Verbod op uitlokking (opsporingsambtenaren mogen geen strafbare feiten uitlokken)

Door deze principes wettelijk vast te leggen, ontstaat een helder juridisch kader voor alle opsporingsbevoegdheden.

Vereenvoudiging van de wettelijke structuur

Een grote verbetering in het nieuwe wetboek is dat bevoegdheden in principe nog maar één keer worden beschreven. In het huidige wetboek komen dezelfde of vergelijkbare bevoegdheden vaak meerdere keren voor, afhankelijk van het soort verdenking of wie de bevoegdheid mag uitoefenen.

De bijzondere opsporingsbevoegdheden staan in het huidige wetboek drie keer volledig uitgeschreven: één keer voor gewone verdenkingen, één keer voor vermoedens van georganiseerde misdaad, en één keer voor aanwijzingen van terrorisme.
In het nieuwe wetboek zijn deze bevoegdheden één keer omschreven, met schakelbepalingen die de bevoegdheden die ook van toepassing verklaren op andere typen verdenkingen, zoals aanwijzingen van terrorisme.

Deze wijzigingen zorgen voor een overzichtelijker en beter toegankelijk wetboek, zonder afbreuk te doen aan de rechtsbescherming of het legaliteitsbeginsel.

Aanpassing aan het digitale tijdperk

De opkomst van digitale technologieën en de groeiende rol van forensisch digitaal onderzoek hebben geleid tot een herziening van verschillende opsporingsbevoegdheden. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering speelt in op deze ontwikkelingen door duidelijke regels te stellen voor digitaal onderzoek.

Voorbeeld ter verduidelijking: in het huidige wetboek zijn er wel bepalingen over het doorzoeken van fysieke documenten tijdens een huiszoeking, maar ontbreken heldere regels voor het onderzoeken van gegevens op inbeslaggenomen apparaten, zoals smartphones. Het nieuwe wetboek biedt hiervoor een juridisch kader, zodat onderzoek aan digitale gegevens op een verantwoorde en wettelijk gereguleerde manier kan plaatsvinden.

Deze aanpassing versterkt niet alleen de effectiviteit van opsporing, maar waarborgt ook de rechtsbescherming in een steeds verder gedigitaliseerde samenleving.

Toekomstbestendige wetgeving met oog voor rechtsbescherming

Het nieuwe wetboek probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van formuleringen die ook in de toekomst bruikbaar blijven, zodat de wet niet steeds aangepast hoeft te worden bij nieuwe technologische ontwikkelingen. Een voorbeeld hiervan is de definitie van “digitale-gegevensdrager”, die bewust ruim is geformuleerd zodat ook toekomstige opslagmethoden hieronder kunnen vallen.

Deze aanpak heeft echter grenzen, die voortkomen uit het legaliteitsbeginsel (het principe dat overheidsoptreden een wettelijke basis moet hebben). Wanneer de impact van een bevoegdheid sterk afhankelijk is van de gebruikte technologie, of wanneer een bevoegdheid in de toekomst met zeer uiteenlopende middelen kan worden uitgeoefend, kunnen de gevolgen voor burgerlijke rechten en vrijheden aanzienlijk verschillen. In zulke gevallen zijn specifieke wettelijke regels noodzakelijk om rechtsbescherming te waarborgen en willekeur te voorkomen.

Een concreet voorbeeld is het onderscheid tussen het nemen van vingerafdrukken voor identificatie en het afnemen van DNA-materiaal voor verwantschapsonderzoek. Hoewel beide technisch onder “onderzoek naar biometrische kenmerken” vallen, is de impact op de privacy en lichamelijke integriteit wezenlijk anders. Daarom stelt de wet strengere voorwaarden aan DNA-onderzoek. Dit laat zien waarom een algemene, techniekonafhankelijke formulering niet altijd volstaat en specifieke wettelijke normering nodig blijft om de rechten van burgers adequaat te beschermen.

Conclusie en vooruitblik

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering maakt het opsporingsonderzoek veel duidelijker en gebruiksvriendelijker dan het huidige wetboek. Het heeft een heldere structuur, vereenvoudigt procedures en vermindert administratieve lasten. Voor opsporingsambtenaren betekent dit een duidelijker wettelijk kader, minder administratieve rompslomp en modernere bevoegdheden die passen bij de huidige opsporingspraktijk.

Tegelijkertijd zorgt het wetboek voor een evenwicht tussen effectieve opsporing en bescherming van individuele rechten, onder meer door algemene beginselen expliciet in de wet op te nemen en zorgvuldige regels te stellen voor ingrijpende bevoegdheden.

In volgende artikelen in deze reeks gaan we dieper in op specifieke aspecten van het opsporingsonderzoek, waaronder de heimelijke bevoegdheden, digitale opsporing en de “beweging naar voren”.

Dit artikel is gebaseerd op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

 

Lees meer

Het huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926 en heeft in de afgelopen decennia talloze wijzigingen ondergaan. Deze opeenstapeling van aanpassingen heeft geleid tot een wetboek dat steeds minder overzichtelijk is geworden. De vele toevoegingen en veranderingen hebben de oorspronkelijke systematiek vertroebeld, waardoor het wetboek voor zowel burgers als professionals moeilijk te doorgronden is.

Om deze problemen op te lossen, wordt het wetboek volledig vernieuwd. Deze herziening moet resulteren in een wetboek dat niet alleen toekomstbestendig is, maar ook begrijpelijk en toegankelijk voor zowel burgers als professionals. In dit blog gaan we dieper in op de concrete doelstellingen van deze modernisering.

Een systematisch opgezet en inzichtelijk wetboek

Een van de belangrijkste doelstellingen van de modernisering is het creëren van een wetboek dat systematisch is opgezet en het geldende recht helder weergeeft. De praktijk laat zien dat dit hard nodig is.

Het huidige wetboek is door de jaren heen ontelbare keren gewijzigd. Bij iedere wetswijziging werden bepalingen geschrapt, aangepast of toegevoegd. Het ging hierbij vaak om incidentele wijzigingen voor specifieke onderwerpen. Het resultaat is dat de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van het wetboek ernstig zijn aangetast.

Alleen al het opzoeken van een regeling kan lastig zijn vanwege complexe nummering van wetsartikelen, met bijvoorbeeld artikel 126zu dat is geplaatst voor artikel 126aa.

Het nieuwe wetboek voorziet in een grondige herstructurering. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid en maakt het wetboek beter bruikbaar in de praktijk. Een belangrijke verbetering is bijvoorbeeld dat de rechtsbescherming van de verdachte wordt gekoppeld aan het eerste verhoor, in plaats van aan het begin van de vervolging. Ook wordt gezorgd voor een betere aansluiting tussen het opsporingsonderzoek en het onderzoek op de terechtzitting, met een duidelijke rolverdeling tussen rechter-commissaris, raadkamer en zittingsrechter.

Een ander probleem is dat belangrijke rechtspraak van de Hoge Raad niet altijd in de wet is verwerkt. Hierdoor moet men niet alleen de wet kennen, maar ook alle belangrijke uitspraken die daar in de loop der jaren bij zijn gekomen. Dit maakt het voor zowel juristen als burgers moeilijk om te begrijpen wat nu precies de geldende regels zijn. Het nieuwe wetboek brengt hier verandering in. Belangrijke rechtsregels die tot nu toe alleen in uitspraken te vinden waren, worden nu expliciet in de wet opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor regels over het verschoningsrecht van bepaalde beroepsgroepen en voor de manier waarop moet worden omgegaan met digitaal bewijs zoals gegevens op smartphones.

Tot slot zorgt het nieuwe wetboek voor een betere aansluiting bij internationale rechtsregels. Zo wordt bijvoorbeeld expliciet in de wet opgenomen dat verdachten recht hebben op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. Dit soort fundamentele rechten stond wel in internationale verdragen (art. 6, lid 1 EVRM en art. 9, lid 3 IVBP), maar krijgt nu ook een duidelijke plek in ons eigen wetboek.

Vereenvoudiging en actualisering voorbereidend onderzoek

Een tweede belangrijke doelstelling is de vereenvoudiging en modernisering van het voorbereidend onderzoek en de regeling van opsporingsbevoegdheden. Ook hier was vernieuwing hard nodig, want de huidige regeling is door vele wijzigingen onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk geworden.

Een sprekend voorbeeld: De regels over opsporingsbevoegdheden staan nu verspreid door het wetboek en bevatten veel herhalingen. Zo worden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij iedere bevoegdheid apart genoemd.

Het nieuwe wetboek brengt hier verandering in door deze algemene beginselen, zoals proportionaliteit en subsidiariteit, maar ook doelbinding en het verbod op uitlokking, in algemene bepalingen vast te leggen. Hierdoor hoeven deze voorwaarden niet meer te worden herhaald bij iedere specifieke opsporingsbevoegdheid.

Ook is rekening gehouden met nieuwe technologische ontwikkelingen. In het wetboek zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen voor het onderzoek naar digitale gegevens. Deze bevoegdheden zijn te vinden in de hoofdstukken over digitale opsporing.

Verduidelijking positie deelnemers aan het strafproces

Een derde belangrijke doelstelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het scheppen van duidelijkheid over de positie van alle betrokkenen in het strafproces. Het huidige wetboek is op dit punt versnipperd en niet altijd even duidelijk over ieders rechten en plichten.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering brengt hier structuur in door in het eerste boek een duidelijk overzicht te geven van alle procesdeelnemers en hun positie. Voor de verdachte, wiens positie de afgelopen jaren al is versterkt door Europese regelgeving en rechtspraak, betekent dit een verdere versteviging van zijn rechtspositie.

Ook voor het slachtoffer zijn er belangrijke verbeteringen. Een opvallende vernieuwing is dat slachtoffers niet alleen kunnen klagen over het uitblijven van vervolging, maar ook over het niet starten van een opsporingsonderzoek.

Voor het eerst is er een apart hoofdstuk over getuigen opgenomen. Hierin staan niet alleen hun verplichtingen, maar ook hun rechten, zoals het verschoningsrecht. Ook nieuw is dat het wetboek regels bevat over hoe een opsporingsambtenaar een getuigenverhoor moet afnemen.

Ook de positie van het Openbaar Ministerie en de rechter wordt verduidelijkt. De officier van justitie blijft de leider van het opsporingsonderzoek, maar krijgt daarbij landelijke bevoegdheid. De rechter behoudt de eindverantwoordelijkheid voor een rechtvaardige uitkomst van het strafproces. Nieuw is dat zowel de rechter-commissaris als de voorzitter van de rechtbank meer mogelijkheden krijgen om de voortgang van het onderzoek te bewaken.

Digitalisering van het strafproces

Een vierde belangrijke doelstelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het faciliteren van een digitaal strafproces en dat is hard nodig!

Ter illustratie: Op dit moment moet een advocaat die hoger beroep wil instellen nog fysiek naar de griffie van de rechtbank. In het nieuwe wetboek wordt de elektronische weg de standaard voor dit soort handelingen.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat verschillende vernieuwingen om de digitalisering mogelijk te maken. Zo worden het Openbaar Ministerie en advocaten verplicht om stukken elektronisch in te dienen. Ook voor de communicatie met burgers wordt de elektronische weg de standaard.

Ook op het gebied van verslaglegging biedt het nieuwe wetboek meer digitale mogelijkheden. Zo kunnen opsporingsambtenaren en rechters-commissarissen het maken van een schriftelijk proces-verbaal uitstellen als er een video- of geluidsopname is gemaakt. Dit geldt ook voor de verslaglegging van de zitting. Bovendien kunnen bevelen, machtigingen en vorderingen straks ook in andere vorm dan op papier worden vastgelegd.

Stroomlijning van procedures en vermindering administratieve lasten

Een vijfde belangrijke doelstelling van het nieuwe wetboek is het stroomlijnen van procedures en het verminderen van administratieve lasten. Deze aanpassingen zijn erop gericht om het strafproces efficiënter te maken zonder afbreuk te doen aan de rechtswaarborgen.

Een sprekend voorbeeld: In het huidige systeem moet voor het opvragen van verkeersgegevens bij telecommunicatie een aparte vordering worden gedaan, naast het bevel aan de aanbieder om de telecommunicatie zelf vast te leggen. In het nieuwe wetboek is dit samengevoegd tot één bevel.

Het nieuwe wetboek introduceert verschillende verbeteringen op dit gebied. Zo kunnen bevelen, vorderingen en machtigingen voortaan als regel mondeling worden gegeven. Voor de uitoefening van heimelijke bevoegdheden zijn de termijnen verlengd, waardoor minder vaak verlengingen nodig zijn.

Ook in de hoger beroepsfase zijn belangrijke vereenvoudigingen doorgevoerd. Het onderscheid tussen bevestigen en vernietigen van het vonnis verdwijnt, waardoor rechters geen tijd meer hoeven te besteden aan het herzien van beslissingen waar geen bezwaar tegen is. Daarnaast geldt bij hoger beroep de nieuwe regel dat als een zaak in eerste aanleg door één rechter is behandeld, dit in hoger beroep ook zo zal zijn.

De versnelling van procedures komt ook tot uiting in nieuwe termijnen voor beklagprocedures en de mogelijkheid voor rechters om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Deze laatste vernieuwing maakt het mogelijk om belangrijke rechtsvragen sneller te beantwoorden, zonder dat daarvoor eerst een hele cassatieprocedure nodig is.

Een voortvarende procesgang: de ‘beweging naar voren’

De zesde en laatste doelstelling van het nieuwe wetboek betreft het verbeteren van de aansluiting tussen het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Dit wordt ook wel de ‘beweging naar voren’ genoemd.

Door het onderzoek zoveel mogelijk af te ronden vóór de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, worden vertragingen tijdens de zitting voorkomen en kunnen zaken sneller worden afgehandeld. Deze nieuwe systematiek draagt bij aan kortere doorlooptijden en een efficiënter strafproces.

De informatie in dit blog is gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Lees meer

In het vorige blog is vastgesteld dat een ingrijpende modernisering van het Wetboek van Strafvordering nodig is. De maatschappij evolueert in een razend tempo, samen met de technologische vooruitgang en andere ontwikkelingen. Het huidige wetboek, dat dateert uit 1926 en sindsdien talloze wijzigingen heeft ondergaan, is een onoverzichtelijk en verwarrend document geworden.

In de Memorie van Toelichting bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden vijf cruciale ontwikkelingen besproken die modernisering noodzakelijk maken.

De eerste twee ontwikkelingen zijn in het vorige artikel toegelicht en voorzien van concrete voorbeelden. In  dit artikel staan de laatste drie ontwikkelingen centraal.

  • Veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren: Het wetboek van 1926 stelde berechting door de rechter en (voorbereidend) onderzoek door de rechter-commissaris, centraal.
    De officier van justitie is tegenwoordig de sleutelfiguur in het strafproces. Het voorbereidend onderzoek bestaat nu eerst en vooral uit een opsporingsonderzoek, uitgevoerd door een professioneel politieapparaat met veel bevoegdheden.
  • Internationalisering van de strafrechtspleging: De strafrechtspleging is veel internationaler geworden. De regelingen over rechtshulpverlening en de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit zijn versnipperd en weinig inzichtelijk.
  • Invloed van moderne technieken: De beschikbaarheid van nieuwe technologieën heeft zowel de opsporing als de procesvoering gemoderniseerd. De digitalisering van de strafrechtspleging vraagt om een aanpassing van het wetboek.

Veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren

In de beginjaren van het Wetboek van Strafvordering stond de rol van de rechter-commisaris centraal. De bevoegdheden voor opsporingsonderzoek waren destijds beperkt. Door de jaren heen is deze regeling aangepast. De opsporingsbevoegdheden zijn aanzienlijk uitgebreid. Het gerechtelijk vooronderzoek is afgeschaft.

De officier van justitie heeft de leiding over het voorbereidend onderzoek. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter-commissaris onderzoekshandelingen verricht. Dat gebeurt in beperkt aantal zaken. De officier behoudt ook dan de leiding over het voorbereidend onderzoek.

Vervolging en rechtsbescherming

In het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn de uitgangspunten van de wettelijke regeling aangepast, waarbij vooral het vervolgingsbegrip een belangrijke wijziging heeft ondergaan. Traditioneel was de rechtsbescherming van de verdachte gekoppeld aan het begin van de vervolging, die werd ingezet met een vordering door de officier van justitie. Dit leidde ertoe dat de zaak aan de kennisneming van de rechter werd onderworpen, bijvoorbeeld door het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek of een vordering tot bewaring.

In het nieuwe wetboek is deze traditionele koppeling van rechtsbescherming aan de start van de vervolging is losgelaten. De rechtsbescherming van de verdachte wordt nu direct gekoppeld aan de toepassing van opsporingsbevoegdheden. Een voorbeeld is de nieuwe regel die stelt dat een verdachte die is verhoord, de rechter-commissaris kan verzoeken om onderzoek te verrichten.

Volgens het nieuwe wetboek kan de officier van justitie vervolging instellen door het uitbrengen van een strafbeschikking en door het indienen van een procesinleiding. |

Procesinleiding

De procesinleiding is een document dat de officier van justitie indient bij de voorzitter van de rechtbank om een strafzaak aanhangig te maken. Het is geen oproeping. Het maakt de zaak bij de rechtbank aanhangig (en niet ter terechtzitting).De procesinleiding bevat een tenlastelegging.

Na indiening bij de rechtbank wordt de procesinleiding aan de verdachte betekend door de voorzitter van de rechtbank, maar nog steeds onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM). Bij deze betekening worden de rechten van de verdachte uitgelegd, maar nog geen zittingsdatum gegeven. De verdachte krijgt echter wel informatie over mogelijke getuigen, deskundigen, slachtoffers, enzovoort die de officier van justitie van plan is op te roepen voor de terechtzitting. Bovendien wordt de verdachte met de procesinleiding op zijn rechten gewezen.

Hiermee wordt het voor de verdachte mogelijk om vroegtijdig rechtsbijstand te zoeken en verzoeken bij de voorzitter van de strafkamer in te dienen.

Actieve rol voorzitter

De voorzitter heeft in het nieuwe wetboek een actieve rol bij het voorbereiden van de zaak voor de terechtzitting. Hij werkt daarbij nauw samen met het openbaar ministerie en de verdediging. Zo kan hij een regiezitting organiseren of een schriftelijke uitwisseling ter voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Ook kan hij de rechter-commissaris vragen om onderzoekshandelingen te verrichten, zoals het horen van getuigen die de officier van justitie of de verdediging willen oproepen. Pas daarna wordt de datum voor de terechtzitting vastgesteld

Internationalisering van de strafrechtspleging

De strafrechtspleging is in de afgelopen decennia aanzienlijk internationaler geworden. Veel strafbare feiten hebben tegenwoordig een internationale dimensie, bijvoorbeeld omdat ze gedeeltelijk in het buitenland zijn gepleegd, daders of slachtoffers zich in het buitenland bevinden, of omdat opbrengsten van misdrijven in het buitenland worden gestald. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een groeiend aantal internationale rechtsinstrumenten en nationale wettelijke regelingen voor strafrechtelijke samenwerking met andere landen.

In het huidige wetboek zijn deze regelingen versnipperd en onoverzichtelijk. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken in 2018 is een belangrijke stap gezet naar een meer gestructureerde aanpak. Deze wet heeft de verschillende bepalingen over internationale samenwerking samengebracht in één boek van het wetboek.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering gaat nog een stap verder door de nationale regeling van strafvordering meer internationale trekjes te geven. Zo kunnen bepaalde opsporingsbevoegdheden ook worden uitgeoefend door buitenlandse opsporingsambtenaren, en zijn er nieuwe bevoegdheden gecreëerd voor situaties waarin gegevens mogelijk in het buitenland zijn opgeslagen.

Een belangrijke systematische keuze in het nieuwe wetboek is de sterkere onderscheiding van de verschillende fasen in de strafvordering. Het opsporingsonderzoek, de buitengerechtelijke afdoening en het onderzoek ter terechtzitting zijn elk in een eigen boek geregeld. Dit sluit beter aan bij de realiteit waarin een opsporingsonderzoek in het ene land kan leiden tot een afdoening in een ander land.

Invloed van moderne technieken

De beschikbaarheid van nieuwe technologieën heeft zowel de opsporing als de procesvoering gemoderniseerd. Dit heeft geleid tot de introductie van nieuwe opsporingsmethoden, zoals de telefoontap, het direct afluisteren, DNA-onderzoek en bevoegdheden tot het vorderen van digitale gegevens.

Ook de afdoening van strafzaken is veranderd door technologische ontwikkelingen. Processtukken kunnen nu in elektronische vorm worden opgemaakt en gedeeld, wat de efficiëntie van het strafproces ten goede komt. Bovendien zijn er nieuwe manieren beschikbaar gekomen om informatie vast te leggen, zoals geluids- en beeldopnames van verhoren en zittingen.

Het nieuwe wetboek houdt op verschillende manieren rekening met deze ontwikkelingen:

1. Elektronische communicatie:

Het nieuwe wetboek introduceert een hoofdstuk specifiek gericht op het uitwisselen van berichten. Voor professionele deelnemers aan het strafproces, zoals advocaten en het Openbaar Ministerie, wordt het verplicht om documenten elektronisch in te dienen. Ook voor communicatie met burgers wordt de elektronische weg gestimuleerd. Burgers kunnen een e-mailadres opgeven voor correspondentie over hun zaak. Dit zorgt voor snellere en efficiëntere communicatie tussen alle betrokkenen.

2. Rechtsmiddelen:

Het indienen van rechtsmiddelen, zoals hoger beroep, wordt gemoderniseerd. In plaats van persoonlijk naar de griffie te gaan, kunnen rechtsmiddelen voortaan elektronisch worden ingediend. Voor professionals zoals officieren van justitie en advocaten wordt dit zelfs de enige manier. Dit maakt het proces sneller en makkelijker voor alle partijen.

3. Verbaliseringsplichten:

Het nieuwe wetboek biedt meer flexibiliteit bij het vastleggen van informatie. Waar vroeger altijd een uitgebreid schriftelijk proces-verbaal nodig was, kan nu in sommige gevallen worden volstaan met een audio- of video-opname. Dit bespaart tijd, maar de rechter kan alsnog om een schriftelijk verslag vragen als dat nodig is. Deze aanpak combineert efficiëntie met de mogelijkheid tot grondige controle.

4. Techniekonafhankelijkheid:

Het wetboek is zo geschreven dat het niet gebonden is aan specifieke technologieën. In plaats daarvan gebruikt het algemene termen die kunnen worden ingevuld met de meest actuele technische mogelijkheden. Dit betekent dat het wetboek minder snel verouderd raakt en gemakkelijker kan worden aangepast aan nieuwe technologische ontwikkelingen, zonder dat de hele wet herschreven hoeft te worden.

Deze aanpassingen maken het strafproces moderner en efficiënter, terwijl ze tegelijkertijd ruimte laten voor toekomstige technologische vooruitgang.

Conclusie

De modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een noodzakelijke stap om het strafprocesrecht aan te passen aan de veranderende maatschappij en technologische ontwikkelingen. Zoals we in het eerste blog hebben besproken, zijn de doelstellingen van het strafprocesrecht verbreed en is de aard van de criminaliteit veranderd, wat heeft geleid tot aanpassingen in het procesmodel en het sanctiearsenaal.

In dit tweede blog hebben we de overige drie ontwikkelingen behandeld die de modernisering van het wetboek noodzakelijk maken: de veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren, de toegenomen internationalisering van de strafrechtspleging, en de invloed van moderne technieken. Deze ontwikkelingen bouwen voort op de in het eerste artikel besproken veranderingen en laten zien hoe diepgaand de herziening van het wetboek is.

Door al deze ontwikkelingen te adresseren, beoogt het nieuwe wetboek een toekomstbestendig, toegankelijk en werkbaar kader te bieden voor de strafrechtspleging in Nederland. Het zorgt voor een betere aansluiting bij de huidige praktijk, waarin de officier van justitie een centrale rol speelt, internationale samenwerking steeds belangrijker wordt, en technologische innovaties de opsporing en procesvoering ingrijpend hebben veranderd.

Samen geven deze twee blogs een compleet beeld van de noodzaak en de reikwijdte van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ze laten zien dat deze herziening niet slechts een cosmetische aanpassing is, maar een fundamentele herstructurering van ons strafprocesrecht, die de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd kan bieden.

De informatie in dit tweeluik is gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. In toekomstige blogs zullen we dieper ingaan op specifieke aspecten van het nieuwe wetboek en de gevolgen daarvan voor de dagelijkse praktijk van de strafrechtspleging.

 

 

Lees meer

Het huidige wetboek is van 1926 en heeft sindsdien veel wijzigingen ondergaan. Door al deze wijzigingen hebben we nu een onoverzichtelijk wetboek, met een onduidelijke systematiek. Bovendien is de samenleving ingrijpend gewijzigd en volgen technologische ontwikkelingen elkaar in snel tempo op.

De Memorie van Toelichting bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering bespreekt vijf ontwikkelingen die aanleiding geven tot een ingrijpende modernisering.

  1. Doelstellingen van het strafprocesrecht: De basisdoelstellingen van het strafprocesrecht zijn verbreed. Voorop staat nog steeds het bestraffen van de werkelijk schuldige en het voorkomen van de veroordeling van de onschuldige.
    Daarnaast is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte belangrijker geworden, mede onder invloed van het EVRM. Bovendien is er tegenwoordig veel meer aandacht voor de rechten en vrijheden van andere bij het strafproces betrokken personen, zoals het slachtoffer.
  2. Aard van de criminaliteit, het procesmodel en het sanctiearsenaal: De aard van de criminaliteit is veranderd. Dit heeft geleid tot de noodzaak van andere (heimelijke) opsporingsbevoegdheden en een flinke uitbreiding van het sanctiepakket met daaraan gekoppelde procedures.
  3. Veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren: Het wetboek van 1926 stelde berechting door de rechter en (voorbereidend) onderzoek door de rechter-commissaris, centraal.
    De officier van justitie is tegenwoordig de sleutelfiguur in het strafproces. Het voorbereidend onderzoek bestaat nu eerst en vooral uit een opsporingsonderzoek, uitgevoerd door een professioneel politieapparaat met veel bevoegdheden.
  4. Internationalisering van de strafrechtspleging: De strafrechtspleging is veel internationaler geworden. De regelingen over rechtshulpverlening en de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit zijn versnipperd en weinig inzichtelijk.
  5. Invloed van moderne technieken: De beschikbaarheid van nieuwe technologieën heeft zowel de opsporing als de procesvoering gemoderniseerd. De digitalisering van de strafrechtspleging vraagt om een aanpassing van het wetboek.

Hieronder volgt een uitvoerige toelichting op de eerste twee ontwikkelingen. Daarbij passeren enkele concrete wijzigingen, die verband houden met deze ontwikkelen, de revue. In een volgende artikel worden ontwikkelingen 3 t/m 5 besproken.


Doelstellingen van het strafprocesrecht

De Memorie van Toelichting bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering erkent dat de centrale doelstelling van het strafprocesrecht nog steeds is om:

  • te waarborgen dat de strafwet toegepast wordt op de werkelijk schuldige en
  • te voorkomen dat onschuldigen vervolgd of veroordeeld worden.

Rechten verdachte

Binnen deze doelstelling is een toegenomen aandacht voor de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Dit is onder andere zichtbaar in ontwikkelingen rondom het verhoor van verdachten, zoals het recht op consultatie van een advocaat voorafgaand aan het politieverhoor en het recht op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Deze ontwikkelingen zijn sterk beïnvloed door jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

In het eerste hoofdstuk van Boek 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden enkele fundamentele rechten van de verdachte expliciet genoemd, waaronder het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn en het recht om voor onschuldig gehouden te worden totdat de schuld in rechte is vastgesteld.
Daarnaast wordt in Boek 1, Hoofdstuk 4, een nieuwe definitie van het begrip “verdachte” geïntroduceerd die beter aansluit bij internationale rechtsnormen. Ook wordt vastgelegd dat de rechten die het wetboek aan de verdachte toekent, door zijn raadsman kunnen worden uitgeoefend, tenzij expliciet anders is bepaald door de wet.

Rechten slachtoffer

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering brengt ook veranderingen aan in de rechten en vrijheden van het slachtoffer. Historisch gezien had het slachtoffer een beperkte rol binnen het strafproces. Deze rol was beperkt tot het doen van aangifte of het optreden als getuige.

Echter, door de jaren heen zijn de rechten van slachtoffers aanzienlijk uitgebreid. Slachtoffers kunnen zich tegenwoordig als benadeelde partij voegen bij het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. Bovendien hebben zij spreekrecht bij ernstige misdrijven en recht op informatie over de strafzaak. Ook mogen slachtoffers binnen bepaalde grenzen kennisnemen van de processtukken en kunnen zij zich beklagen over de vervolgingsbeslissingen van het openbaar ministerie.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering onderstreept de belangrijke positie van het slachtoffer met specifieke bepalingen. Een van de nieuwe bepalingen stelt dat strafvordering zodanig moet plaatsvinden dat dit ‘recht doet aan de belangen van het slachtoffer’. Het recht om kennis te nemen van processtukken wordt versterkt. Ook biedt het nieuwe Wetboek van Strafvordering slachtoffers de mogelijkheid om zich niet alleen te beklagen over het uitblijven van vervolging, maar ook over het niet opstarten van een opsporingsonderzoek.

Aard van de criminaliteit en het sanctiearsenaal

Delicten die zijn terug te voeren op de Opiumwet en de Wet wapens en munitie leggen tegenwoordig een groot beslag op de strafrechtelijke capaciteit. Deze delicten zijn moeilijk te achterhalen vanwege het ontbreken van slachtoffers die aangifte doen. Het gebruik van heimelijke opsporingsmethoden, zoals observatie en infiltratie, heeft daardoor een hoge vlucht genomen.

Rond de eeuwwisseling is de wettelijke regeling van bijzondere opsporingsbevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Dat heeft belangrijke gevolgen gehad voor de structuur en de inzichtelijkheid van het wetboek (in negatieve zin). Het nieuwe Wetboek van Strafvordering heeft een heldere structuur, waardoor het navigeren door de wet een stuk eenvoudiger wordt.

Procesmodel

Het huidige wetboek gaat uit van het procesmodel, waarbinnen de meervoudige kamer van de rechtbank zaken afdoet. Met -onder meer- de introductie van administratiefrechtelijke handhaving van lichte verkeersovertredingen en de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om strafbeschikkingen uit te vaardigen is het uitgangspunt van één procesmodel verlaten.

In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen berechting door de meervoudige kamer, berechting door de enkelvoudige kamer en de buitengerechtelijke afdoening. Dit zie je bijvoorbeeld terug in de geïntegreerde regeling van de behandeling van strafzaken door de kantonrechter en de politierechter. En zaken die in eerste aanleg enkelvoudig zijn afgedaan, worden ook in hoger beroep door een alleensprekende rechter behandeld.

Sancties en procedures

Sinds de inwerkingtreding van het huidige Wetboek van Strafvordering is het sanctiearsenaal aanzienlijk uitgebreid. Denk aan de taakstraf als zelfstandige hoofdstraf en verschillende maatregelen zoals de ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders), en de vrijheidsbeperkende maatregel.

Deze veranderingen in het sanctiearsenaal hebben geleid tot de ontwikkeling van een groot aantal strafrechtelijke procedures. Bijvoorbeeld, bij het niet naleven van de voorwaarden van een voorwaardelijke veroordeling, kan de officier van justitie de tenuitvoerlegging vorderen. Er zijn specifieke procedures ontstaan voor het uitstellen of herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook zijn er aparte procedures in verband met de verlenging van tbs of in het geval van niet-naleving van de voorwaarden die zijn verbonden aan vrijheidsbeperkende maatregelen.

Deze veranderingen hebben geleid tot een wirwar van strafrechtelijke procedures. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering brengt orde in de verbrokkelde regelgeving door onder meer de competentie van de zittingsrechter en raadkamer te verduidelijken en de systematiek van het wetboek te verbeteren.

Raadkamer en zittingsrechter

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering brengt een duidelijk onderscheid aan tussen de raadkamer en de zittingsrechter. De raadkamer krijgt meer mogelijkheden om beslissingen voor te bereiden, die door de zittingsrechter worden genomen. Zo kan de raadkamer straks een bevel tot medebrenging van de verdachte of veroordeelde geven, getuigen en deskundigen oproepen voor verhoor, en stukken in handen stellen van de rechter-commissaris voor aanvullend onderzoek.

Bij het bepalen van de competentie van de zittingsrechter en de raadkamer maakt het nieuwe Wetboek van Strafvordering een duidelijk onderscheid tussen vonnisprocedures en andere procedures. De rechtbank beslist bij vonnis en het gerechtshof bij arrest in de gevallen die bij wet zijn bepaald. Als niet is voorgeschreven dat de zaak bij vonnis of arrest moet worden beslist, wordt deze behandeld door de raadkamer van de rechtbank of het gerechtshof.

Tot slot

Hopelijk geeft deze uitgebreide verkenning van de eerste twee ontwikkelingen achter het nieuwe Wetboek van Strafvordering een helder inzicht in de motieven en de aard van de modernisering van ons strafprocesrecht. In een vervolgartikel worden de overige drie ontwikkelingen uitvoerig besproken, waardoor een vollediger beeld ontstaat van de veranderingen die het strafprocesrecht zal ondergaan.

De informatie in dit artikel is gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering

 

 

 

 

Lees meer