NIEUW WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Toegankelijke en praktijkgerichte informatie voor professionals en geïnteresseerden!

Waarom een nieuw Wetboek van Strafvordering?

Stel je voor: ons huidige strafproces draait nog steeds op een wetboek uit 1926. Het is talloze keren aangepast en overspoeld door een tsunami aan jurisprudentie. Klinkt dat niet als een recept voor juridische spaghetti? Precies daarom komt er in 2029 een nieuw Wetboek van Strafvordering.

Waarom dit platform?

Dit platform maakt het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor iedereen toegankelijk. Voor iedereen? Jazeker, of je nu advocaat, rechter, student of gewoon geïnteresseerd bent, op dit platform vind je de informatie die je zoekt.

Wat bieden wij?

  • Begrijpelijke blogs over de belangrijkste wijzigingen
  • Scherpe analyses van relevante uitspraken
  • Vanaf 2027: praktijkgerichte cursussen, zowel online als op locatie, met interactieve werkvormen en kennisclips

Ons motto: het nieuwe Wetboek van Strafvordering is een serieuze zaak, maar leren erover hoeft niet saai te zijn!

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering verbetert niet alleen de structuur van het wetboek, maar brengt ook enkele fundamentele veranderingen aan in terminologie en systematiek. In dit artikel worden enkele belangrijke terminologische veranderingen besproken, waaronder de schrapping van de term voorbereidend onderzoek en de vervanging van de termen bijzondere opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen.

Begrip ‘voorbereidend onderzoek’ wordt geschrapt

De term opsporingsonderzoek wordt ook in het huidige Wetboek van Strafvordering gebruikt, maar naast deze term wordt in de wet ook de term voorbereidend onderzoek gehanteerd. De term stamt uit een tijd waarin het strafonderzoek voornamelijk door de rechter werd uitgevoerd. Men sprak toen van een ‘vooronderzoek’ door de rechter-commissaris en een ‘eindonderzoek’ op de zitting.

In die tijd speelde de politie slechts een bescheiden rol. Die situatie is inmiddels compleet veranderd: het zwaartepunt ligt nu bij het opsporingsonderzoek door de politie, terwijl de rechter-commissaris meer een toezichthoudende rol heeft gekregen. In het nieuwe wetboek is daarom gekozen om alleen de term opsporingsonderzoek te hanteren en het begrip voorbereidend onderzoek als wettelijke term volledig te schrappen.

Geen onderscheid tussen opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen

Het huidige wetboek onderscheidt opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen, maar in de praktijk blijkt dit onderscheid weinig helder en systeemtechnisch niet goed houdbaar. Al in 2001 concludeerden onderzoekers Baaijens-van Geloven en Simmelink in het onderzoeksproject Strafvordering 2001 dat dit onderscheid ‘weinig helder en begripssystematisch niet te hanteren’ was. Deze bevinding heeft mede geleid tot de keuze om in het nieuwe wetboek te werken met de overkoepelende term ‘bevoegdheden’, wat beter aansluit bij de praktijk.

Vier argumenten voor de nieuwe terminologie

  1. Er zijn opsporingsbevoegdheden die in het wetboek niet als dwangmiddel zijn aangemerkt, maar die wel tegen de wil van verdachten of derden kunnen worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan het vorderen van gegevens bij derden. Dit wordt in het huidige wetboek als (bijzondere) opsporingsbevoegdheid beschouwd, maar in de praktijk betekent dit dat een derde wordt verplicht om informatie te verstrekken, waardoor het kenmerken heeft van een dwangmiddel.
  2. Zowel opsporingsbevoegdheden als dwangmiddelen maken inbreuk op rechten en vrijheden van burgers. Dit is dus geen exclusief kenmerk van een dwangmiddel.
  3. Daarnaast hebben beide als doel het onderzoeken van strafbare feiten en het verzamelen van bewijs, dus ook qua doel onderscheiden ze zich niet wezenlijk van elkaar
  4. De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan het onderscheid tussen opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen.

Het nieuwe wetboek kiest daarom voor de overkoepelende term ‘bevoegdheden’ die weer kan worden onderscheiden in heimelijke bevoegdheden en openlijke bevoegdheden.

Heimelijke bevoegdheden en openlijke bevoegdheden

Binnen de nieuwe systematiek wordt onderscheid gemaakt tussen heimelijke bevoegdheden en openlijk uit te oefenen bevoegdheden.

Heimelijke bevoegdheden worden uitgeoefend zonder dat de betrokkene hier vooraf van op de hoogte is (de betrokkene ontvangt pas later een mededeling). Deze bevoegdheden maken een verregaande inbreuk op de privacy en zijn in het nieuwe wetboek samengebracht in Hoofdstuk 8. Het gaat bijvoorbeeld om stelselmatige observatie, het vastleggen van communicatie, het stelselmatig inwinnen van informatie en infiltratie.

Voor andere bevoegdheden geldt dat zij in beginsel openlijk worden uitgeoefend. Dit betekent dat de betrokkene in principe op de hoogte is van de toepassing van de bevoegdheid en dat er geen intentie is om deze heimelijk toe te passen.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Inbeslagneming van voorwerpen
  • Onderzoek aan het lichaam
  • Onderzoek aan vervoermiddelen

Let op! Voor sommige bevoegdheden geldt dat zij in beginsel openlijk worden uitgeoefend, maar onder bepaalde voorwaarden toch heimelijk kunnen worden toegepast. Dit geldt bijvoorbeeld voor bevoegdheden met betrekking tot het lichaam en bevoegdheden met betrekking tot voorwerpen en gegevens. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Kortstondige observatie of het maken van foto’s in de openbare ruimte (artikel 2.1.9)
  • DNA-onderzoek aan celmateriaal van een verdachte dat buiten zijn medeweten is verkregen (artikel 2.6.17, vijfde en zesde lid)
  • Het uitstellen van de kennisgeving van een inbeslagneming (artikel 2.7.5)

Vervolg: definities van veelvoorkomende begrippen

Naast de begrippen die we in dit artikel hebben besproken, bevat het nieuwe wetboek een aparte verzameling algemene definities die gelden voor het gehele strafproces. Deze begrippen zijn opgenomen in Hoofdstuk 1 van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. In een volgende blog gaan we dieper in op deze veelvoorkomende begrippen, zoals de definities van digitale-gegevensdrager, aanbieder van een communicatiedienst en andere kernbegrippen uit het nieuwe wetboek.

Dit artikel is gebaseerd op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

 

Lees meer

Het huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926 en heeft in de loop der jaren talloze wijzigingen ondergaan. Het gevolg? Een ingewikkeld en onoverzichtelijk wetboek, dat moeilijk te begrijpen is voor zowel burgers als professionals.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering, dat op 1 april 2029 in werking treedt, brengt hierin verandering. In dit artikel bespreken we de belangrijkste wijzigingen in het opsporingsonderzoek, zoals vastgelegd in Boek 2 van het nieuwe wetboek. In volgende blogs gaan we dieper in op specifieke aspecten van de opsporingsfase, waaronder heimelijke bevoegdheden, digitale opsporing en de veranderde rol van de rechter-commissaris.

Waarom het opsporingsonderzoek moest worden herzien

De regering erkent al lange tijd de noodzaak om het opsporingsonderzoek te herzien. Door de vele wetswijzigingen is de huidige regeling onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk geworden, terwijl delen ervan niet meer van deze tijd zijn. Ook ontbreekt er een duidelijk kader voor de regels die gelden bij het opsporingsonderzoek.

Een voorbeeld dat dit probleem goed illustreert: In het huidige wetboek komt artikel 126zu vóór artikel 126aa. Deze onlogische nummering laat zien hoe de structuur door alle wetswijzigingen is verbrokkeld. Dit maakt het voor iedereen onnodig lastig om de juiste wettelijke bepalingen te vinden en toe te passen.

Naast het verbeteren van de structuur, vereenvoudigt de herziening bepaalde procedures en vermindert het de administratieve lasten. Dit geldt vooral voor de regels rond heimelijke bevoegdheden en het vorderen van gegevens van derden.

Behoud van belangrijke uitgangspunten

Ondanks alle veranderingen blijven de basisprincipes van het opsporingsonderzoek overeind:

  1. Het opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd door opsporingsambtenaren onder leiding van de officier van justitie.
  2. De verhouding tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris blijft in hoofdlijnen dezelfde, zoals eerder vastgelegd in de Wet versterking positie rechter-commissaris.
  3. Het opsporingsonderzoek vormt de basis voor zowel de vervolgingsbeslissing als het onderzoek op de terechtzitting.

De rol van de rechter-commissaris wordt wel sterker binnen wat “de beweging naar voren” wordt genoemd. Deze beweging naar voren houdt in dat het opsporingsonderzoek zoveel mogelijk wordt afgerond vóórdat de zaak op zitting komt. Dit voorkomt vertragingen tijdens de zitting, verkort de doorlooptijden en zorgt voor een efficiënter strafproces.

Binnenkort verschijnt een blog die dieper ingaat op deze ontwikkeling en de veranderende rol van de rechter-commissaris.

Regels voor het gebruik van bevoegdheden

Voor de wettelijke regels rond bevoegdheden in het opsporingsonderzoek blijft het uitgangspunt gelden: hoe ingrijpender een bevoegdheid is, hoe strenger de voorwaarden zijn waaronder deze mag worden toegepast. Belangrijke voorwaarden zijn onder meer:

  • Het soort strafbaar feit waarvan iemand wordt verdacht (bij zwaardere misdrijven zijn ingrijpendere bevoegdheden toegestaan)
  • Wie de bevoegdheid mag toepassen (welke autoriteit)

Bij verschillende bevoegdheden spelen ook andere factoren een rol, zoals:

  • Of er sprake is van heterdaad
  • Of er spoed is (“dringende noodzaak”)
  • Of de bevoegdheid wordt toegepast tegen iemand die geen verdachte is

In het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn de voorwaarden voor sommige bevoegdheden verzwaard of juist verlicht op basis van een zorgvuldige afweging van wat passend en noodzakelijk is. Dit geldt vooral voor bevoegdheden rond het verzamelen van gegevens, die door technologische ontwikkelingen en veranderende opvattingen over privacy opnieuw zijn bekeken.

Minder administratieve verplichtingen

Een concrete verbetering is de vereenvoudiging van de formele eisen voor bevelen, vorderingen en machtigingen. Waar het huidige wetboek vaak schriftelijke vastlegging vereist, biedt het nieuwe wetboek meer flexibiliteit.

In veel gevallen kan de officier van justitie volstaan met een mondeling bevel, in plaats van het nu verplichte schriftelijke bevel voordat een bevoegdheid mag worden gebruikt. De opsporingshandeling zelf wordt nog steeds vastgelegd in een proces-verbaal, maar de voorbereidende administratieve last wordt aanzienlijk verminderd.

Voorbeeld uit de praktijk: Volgens de huidige regels moet voor het opvragen van verkeersgegevens bij een telecomprovider een apart verzoek worden ingediend, naast het bevel om communicatie af te tappen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is dit samengevoegd tot één bevel, wat de procedure vereenvoudigt.

Deze vereenvoudiging van administratieve eisen zal naar verwachting veel tijd besparen voor zowel opsporingsambtenaren als officieren van justitie, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke verslaglegging van het opsporingsproces.

Vastleggen van algemene beginselen

Een belangrijke vernieuwing is dat algemene principes die gelden voor het opsporingsonderzoek nu expliciet in de wet zijn opgenomen. Tot nu toe waren deze beginselen grotendeels ongeschreven. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn deze beginselen gecodificeerd. Het gaat om principes zoals:

  • Proportionaliteit (de inzet van een bevoegdheid moet in verhouding staan tot het doel)
  • Subsidiariteit (er is geen lichter middel beschikbaar om hetzelfde doel te bereiken)
  • Doelbinding (gegevens mogen alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld)
  • Verbod op uitlokking (opsporingsambtenaren mogen geen strafbare feiten uitlokken)

Door deze principes wettelijk vast te leggen, ontstaat een helder juridisch kader voor alle opsporingsbevoegdheden.

Vereenvoudiging van de wettelijke structuur

Een grote verbetering in het nieuwe wetboek is dat bevoegdheden in principe nog maar één keer worden beschreven. In het huidige wetboek komen dezelfde of vergelijkbare bevoegdheden vaak meerdere keren voor, afhankelijk van het soort verdenking of wie de bevoegdheid mag uitoefenen.

De bijzondere opsporingsbevoegdheden staan in het huidige wetboek drie keer volledig uitgeschreven: één keer voor gewone verdenkingen, één keer voor vermoedens van georganiseerde misdaad, en één keer voor aanwijzingen van terrorisme.
In het nieuwe wetboek zijn deze bevoegdheden één keer omschreven, met schakelbepalingen die de bevoegdheden die ook van toepassing verklaren op andere typen verdenkingen, zoals aanwijzingen van terrorisme.

Deze wijzigingen zorgen voor een overzichtelijker en beter toegankelijk wetboek, zonder afbreuk te doen aan de rechtsbescherming of het legaliteitsbeginsel.

Aanpassing aan het digitale tijdperk

De opkomst van digitale technologieën en de groeiende rol van forensisch digitaal onderzoek hebben geleid tot een herziening van verschillende opsporingsbevoegdheden. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering speelt in op deze ontwikkelingen door duidelijke regels te stellen voor digitaal onderzoek.

Voorbeeld ter verduidelijking: in het huidige wetboek zijn er wel bepalingen over het doorzoeken van fysieke documenten tijdens een huiszoeking, maar ontbreken heldere regels voor het onderzoeken van gegevens op inbeslaggenomen apparaten, zoals smartphones. Het nieuwe wetboek biedt hiervoor een juridisch kader, zodat onderzoek aan digitale gegevens op een verantwoorde en wettelijk gereguleerde manier kan plaatsvinden.

Deze aanpassing versterkt niet alleen de effectiviteit van opsporing, maar waarborgt ook de rechtsbescherming in een steeds verder gedigitaliseerde samenleving.

Toekomstbestendige wetgeving met oog voor rechtsbescherming

Het nieuwe wetboek probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van formuleringen die ook in de toekomst bruikbaar blijven, zodat de wet niet steeds aangepast hoeft te worden bij nieuwe technologische ontwikkelingen. Een voorbeeld hiervan is de definitie van “digitale-gegevensdrager”, die bewust ruim is geformuleerd zodat ook toekomstige opslagmethoden hieronder kunnen vallen.

Deze aanpak heeft echter grenzen, die voortkomen uit het legaliteitsbeginsel (het principe dat overheidsoptreden een wettelijke basis moet hebben). Wanneer de impact van een bevoegdheid sterk afhankelijk is van de gebruikte technologie, of wanneer een bevoegdheid in de toekomst met zeer uiteenlopende middelen kan worden uitgeoefend, kunnen de gevolgen voor burgerlijke rechten en vrijheden aanzienlijk verschillen. In zulke gevallen zijn specifieke wettelijke regels noodzakelijk om rechtsbescherming te waarborgen en willekeur te voorkomen.

Een concreet voorbeeld is het onderscheid tussen het nemen van vingerafdrukken voor identificatie en het afnemen van DNA-materiaal voor verwantschapsonderzoek. Hoewel beide technisch onder “onderzoek naar biometrische kenmerken” vallen, is de impact op de privacy en lichamelijke integriteit wezenlijk anders. Daarom stelt de wet strengere voorwaarden aan DNA-onderzoek. Dit laat zien waarom een algemene, techniekonafhankelijke formulering niet altijd volstaat en specifieke wettelijke normering nodig blijft om de rechten van burgers adequaat te beschermen.

Conclusie en vooruitblik

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering maakt het opsporingsonderzoek veel duidelijker en gebruiksvriendelijker dan het huidige wetboek. Het heeft een heldere structuur, vereenvoudigt procedures en vermindert administratieve lasten. Voor opsporingsambtenaren betekent dit een duidelijker wettelijk kader, minder administratieve rompslomp en modernere bevoegdheden die passen bij de huidige opsporingspraktijk.

Tegelijkertijd zorgt het wetboek voor een evenwicht tussen effectieve opsporing en bescherming van individuele rechten, onder meer door algemene beginselen expliciet in de wet op te nemen en zorgvuldige regels te stellen voor ingrijpende bevoegdheden.

In volgende artikelen in deze reeks gaan we dieper in op specifieke aspecten van het opsporingsonderzoek, waaronder de heimelijke bevoegdheden, digitale opsporing en de “beweging naar voren”.

Dit artikel is gebaseerd op de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

 

Lees meer

Het huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926 en heeft in de afgelopen decennia talloze wijzigingen ondergaan. Deze opeenstapeling van aanpassingen heeft geleid tot een wetboek dat steeds minder overzichtelijk is geworden. De vele toevoegingen en veranderingen hebben de oorspronkelijke systematiek vertroebeld, waardoor het wetboek voor zowel burgers als professionals moeilijk te doorgronden is.

Om deze problemen op te lossen, wordt het wetboek volledig vernieuwd. Deze herziening moet resulteren in een wetboek dat niet alleen toekomstbestendig is, maar ook begrijpelijk en toegankelijk voor zowel burgers als professionals. In dit blog gaan we dieper in op de concrete doelstellingen van deze modernisering.

Een systematisch opgezet en inzichtelijk wetboek

Een van de belangrijkste doelstellingen van de modernisering is het creëren van een wetboek dat systematisch is opgezet en het geldende recht helder weergeeft. De praktijk laat zien dat dit hard nodig is.

Het huidige wetboek is door de jaren heen ontelbare keren gewijzigd. Bij iedere wetswijziging werden bepalingen geschrapt, aangepast of toegevoegd. Het ging hierbij vaak om incidentele wijzigingen voor specifieke onderwerpen. Het resultaat is dat de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van het wetboek ernstig zijn aangetast.

Alleen al het opzoeken van een regeling kan lastig zijn vanwege complexe nummering van wetsartikelen, met bijvoorbeeld artikel 126zu dat is geplaatst voor artikel 126aa.

Het nieuwe wetboek voorziet in een grondige herstructurering. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid en maakt het wetboek beter bruikbaar in de praktijk. Een belangrijke verbetering is bijvoorbeeld dat de rechtsbescherming van de verdachte wordt gekoppeld aan het eerste verhoor, in plaats van aan het begin van de vervolging. Ook wordt gezorgd voor een betere aansluiting tussen het opsporingsonderzoek en het onderzoek op de terechtzitting, met een duidelijke rolverdeling tussen rechter-commissaris, raadkamer en zittingsrechter.

Een ander probleem is dat belangrijke rechtspraak van de Hoge Raad niet altijd in de wet is verwerkt. Hierdoor moet men niet alleen de wet kennen, maar ook alle belangrijke uitspraken die daar in de loop der jaren bij zijn gekomen. Dit maakt het voor zowel juristen als burgers moeilijk om te begrijpen wat nu precies de geldende regels zijn. Het nieuwe wetboek brengt hier verandering in. Belangrijke rechtsregels die tot nu toe alleen in uitspraken te vinden waren, worden nu expliciet in de wet opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor regels over het verschoningsrecht van bepaalde beroepsgroepen en voor de manier waarop moet worden omgegaan met digitaal bewijs zoals gegevens op smartphones.

Tot slot zorgt het nieuwe wetboek voor een betere aansluiting bij internationale rechtsregels. Zo wordt bijvoorbeeld expliciet in de wet opgenomen dat verdachten recht hebben op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. Dit soort fundamentele rechten stond wel in internationale verdragen (art. 6, lid 1 EVRM en art. 9, lid 3 IVBP), maar krijgt nu ook een duidelijke plek in ons eigen wetboek.

Vereenvoudiging en actualisering voorbereidend onderzoek

Een tweede belangrijke doelstelling is de vereenvoudiging en modernisering van het voorbereidend onderzoek en de regeling van opsporingsbevoegdheden. Ook hier was vernieuwing hard nodig, want de huidige regeling is door vele wijzigingen onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk geworden.

Een sprekend voorbeeld: De regels over opsporingsbevoegdheden staan nu verspreid door het wetboek en bevatten veel herhalingen. Zo worden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij iedere bevoegdheid apart genoemd.

Het nieuwe wetboek brengt hier verandering in door deze algemene beginselen, zoals proportionaliteit en subsidiariteit, maar ook doelbinding en het verbod op uitlokking, in algemene bepalingen vast te leggen. Hierdoor hoeven deze voorwaarden niet meer te worden herhaald bij iedere specifieke opsporingsbevoegdheid.

Ook is rekening gehouden met nieuwe technologische ontwikkelingen. In het wetboek zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen voor het onderzoek naar digitale gegevens. Deze bevoegdheden zijn te vinden in de hoofdstukken over digitale opsporing.

Verduidelijking positie deelnemers aan het strafproces

Een derde belangrijke doelstelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het scheppen van duidelijkheid over de positie van alle betrokkenen in het strafproces. Het huidige wetboek is op dit punt versnipperd en niet altijd even duidelijk over ieders rechten en plichten.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering brengt hier structuur in door in het eerste boek een duidelijk overzicht te geven van alle procesdeelnemers en hun positie. Voor de verdachte, wiens positie de afgelopen jaren al is versterkt door Europese regelgeving en rechtspraak, betekent dit een verdere versteviging van zijn rechtspositie.

Ook voor het slachtoffer zijn er belangrijke verbeteringen. Een opvallende vernieuwing is dat slachtoffers niet alleen kunnen klagen over het uitblijven van vervolging, maar ook over het niet starten van een opsporingsonderzoek.

Voor het eerst is er een apart hoofdstuk over getuigen opgenomen. Hierin staan niet alleen hun verplichtingen, maar ook hun rechten, zoals het verschoningsrecht. Ook nieuw is dat het wetboek regels bevat over hoe een opsporingsambtenaar een getuigenverhoor moet afnemen.

Ook de positie van het Openbaar Ministerie en de rechter wordt verduidelijkt. De officier van justitie blijft de leider van het opsporingsonderzoek, maar krijgt daarbij landelijke bevoegdheid. De rechter behoudt de eindverantwoordelijkheid voor een rechtvaardige uitkomst van het strafproces. Nieuw is dat zowel de rechter-commissaris als de voorzitter van de rechtbank meer mogelijkheden krijgen om de voortgang van het onderzoek te bewaken.

Digitalisering van het strafproces

Een vierde belangrijke doelstelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het faciliteren van een digitaal strafproces en dat is hard nodig!

Ter illustratie: Op dit moment moet een advocaat die hoger beroep wil instellen nog fysiek naar de griffie van de rechtbank. In het nieuwe wetboek wordt de elektronische weg de standaard voor dit soort handelingen.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat verschillende vernieuwingen om de digitalisering mogelijk te maken. Zo worden het Openbaar Ministerie en advocaten verplicht om stukken elektronisch in te dienen. Ook voor de communicatie met burgers wordt de elektronische weg de standaard.

Ook op het gebied van verslaglegging biedt het nieuwe wetboek meer digitale mogelijkheden. Zo kunnen opsporingsambtenaren en rechters-commissarissen het maken van een schriftelijk proces-verbaal uitstellen als er een video- of geluidsopname is gemaakt. Dit geldt ook voor de verslaglegging van de zitting. Bovendien kunnen bevelen, machtigingen en vorderingen straks ook in andere vorm dan op papier worden vastgelegd.

Stroomlijning van procedures en vermindering administratieve lasten

Een vijfde belangrijke doelstelling van het nieuwe wetboek is het stroomlijnen van procedures en het verminderen van administratieve lasten. Deze aanpassingen zijn erop gericht om het strafproces efficiënter te maken zonder afbreuk te doen aan de rechtswaarborgen.

Een sprekend voorbeeld: In het huidige systeem moet voor het opvragen van verkeersgegevens bij telecommunicatie een aparte vordering worden gedaan, naast het bevel aan de aanbieder om de telecommunicatie zelf vast te leggen. In het nieuwe wetboek is dit samengevoegd tot één bevel.

Het nieuwe wetboek introduceert verschillende verbeteringen op dit gebied. Zo kunnen bevelen, vorderingen en machtigingen voortaan als regel mondeling worden gegeven. Voor de uitoefening van heimelijke bevoegdheden zijn de termijnen verlengd, waardoor minder vaak verlengingen nodig zijn.

Ook in de hoger beroepsfase zijn belangrijke vereenvoudigingen doorgevoerd. Het onderscheid tussen bevestigen en vernietigen van het vonnis verdwijnt, waardoor rechters geen tijd meer hoeven te besteden aan het herzien van beslissingen waar geen bezwaar tegen is. Daarnaast geldt bij hoger beroep de nieuwe regel dat als een zaak in eerste aanleg door één rechter is behandeld, dit in hoger beroep ook zo zal zijn.

De versnelling van procedures komt ook tot uiting in nieuwe termijnen voor beklagprocedures en de mogelijkheid voor rechters om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Deze laatste vernieuwing maakt het mogelijk om belangrijke rechtsvragen sneller te beantwoorden, zonder dat daarvoor eerst een hele cassatieprocedure nodig is.

Een voortvarende procesgang: de ‘beweging naar voren’

De zesde en laatste doelstelling van het nieuwe wetboek betreft het verbeteren van de aansluiting tussen het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Dit wordt ook wel de ‘beweging naar voren’ genoemd.

Door het onderzoek zoveel mogelijk af te ronden vóór de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, worden vertragingen tijdens de zitting voorkomen en kunnen zaken sneller worden afgehandeld. Deze nieuwe systematiek draagt bij aan kortere doorlooptijden en een efficiënter strafproces.

De informatie in dit blog is gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Lees meer